Het nieuwe artikel 5 Sw. schaft vanaf haar inwerkingtreding het zogenaamde “decumul-regime” af.
Volgens dit “decumul-regime”, dat uniek was ten opzichte van de ons omringende buurlanden Frankrijk, Luxemburg en Nederland, kon de strafrechtelijke verantwoordelijkheid voor een onopzettelijk gepleegd misdrijf slechts toegewezen worden aan “degene die de zwaarste fout had begaan”, ttz. hetzij de rechtspersoon waarvan de verantwoordelijkheid in het gedrang was als gevolg van het optreden van een geïdentificeerde natuurlijke persoon, hetzij deze geïdentificeerde natuurlijke persoon zelf. Aldus werd de strafrechtelijke verantwoordelijkheid ten aanzien van één van beiden uitgesloten worden. Deze strafuitsluitingsgrond werd door de rechtsleer evenwel vanaf het begin bekritiseerd omwille van praktische bezwaren.
Werd het misdrijf evenwel wetens en willens gepleegd, dan gold de decumul-regeling niet, en kon de geïdentificeerde natuurlijke persoon samen met de verantwoordelijke rechtspersoon veroordeeld worden.
De nieuwe wetsbepaling schaft dit hybride regime aldus af, en vervangt het door een eenvormig aansprakelijkheidssysteem waarin de gezamenlijke veroordeling van de natuurlijke als rechtspersoon de enige regel wordt.
Huidig artikel 5 stelt dat:
“Een rechtspersoon is strafrechtelijk verantwoordelijk voor de misdrijven die hetzij een intrinsiek verband hebben met de verwezenlijking van zijn doel of de waarneming van zijn belangen, of die, zoals blijkt uit de concrete omstandigheden, voor zijn rekening zijn gepleegd.
Met rechtspersonen worden gelijkgesteld:
1° tijdelijke handelsvennootschappen en stille handelsvennootschappen;
2° vennootschappen bedoeld in artikel 2, § 4, tweede lid, van het Wetboek van Vennootschappen, alsook handelsvennootschappen in oprichting;
3° burgerlijke vennootschappen die niet de vorm van een handelsvennootschap hebben aangenomen.
De strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de rechtspersonen sluit die van de natuurlijke personen, die daders zijn van dezelfde feiten of eraan hebben deelgenomen, niet uit.”
Het derde lid van het nieuwe artikel 5 Sw. voert aldus een veralgemening van het cumul-principe in, waarbij de natuurlijke personen én de rechtspersonen tezamen kunnen (maar daarom niet moeten) veroordeeld worden. Met andere woorden wordt de strafuitsluitingsgrond die in voormalig artikel 5, lid 2 Sw. van toepassing was, definitief afgeschaft voor alle feiten die gepleegd worden na deze wetwijziging.
Met dit aangepast regime vervoegt het Belgisch strafrecht onze buurlanden, en geeft op die manier blijk van de voltooiing van een evolutie naar de erkenning van de rechtspersoon in al haar juridische kwaliteiten.
Aangezien de strafrechtelijke vervolging van de rechtspersoon én van de bestuurders terzelfdertijd de vraag naar strafrechtelijke verantwoordelijkheid oproept, kan dit intern tot potentiële belangenconflicten leiden. Welke houding dient een gedelegeerd bestuurder aan te nemen wanneer hij samen met zijn vennootschap gedagvaard wordt? De ene persoon mag bovendien niet zonder meer vrijuit gaan door zich juridisch achter de andere te verschuilen. Daarom is het aangewezen om dat de strafrechtelijke verdediging van beide personen door afzonderlijke raadslieden behartigd wordt. Bij gebreke hieraan heeft de rechter ambtshalve de bevoegdheid om een lasthebber ad hoc aan te duiden.
Voor de feiten gepleegd voorafgaandelijk aan de inwerkingtreding van het nieuwe artikel 5 Sw., blijft evenwel het oude regime van toepassing. Aangezien dit oude regime een strafuitsluitingsgrond voorzag, is zij een milder strafregime dan dit voorzien in het nieuwe artikel 5 Sw.. Gelet op de niet-retroactieve werking van de strafwet zoals bepaald in artikel 2 Sw., dient het oude regime alsdan toegepast te worden.
Ons kantoor staat uw onderneming vanzelfsprekend bij in deze kwesties, en geeft gepast advies om op de meest efficiënte wijze uw verdediging voor te bereiden.
Voor meer informatie hieromtrent, neem contact op met Mtr. Kristiaan Caluwaerts en Mtr. Steven Slachmuylders.