In het Belgisch Staatsblad van 30 maart 2020 werden twee volmachtenwetten gepubliceerd waarmee het Federaal Parlement een deel van haar bevoegdheden afstaat aan de Koning (lees: de Federale Regering) om adequaat en efficiënt te reageren op de COVID-19-pandemie. De eerste volmachtenwet (*1) (COVID-I-volmachtenwet) focust op de werking van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State en de andere administratieve rechtscolleges. De tweede volmachtenwet (*2) (COVID-II volmachtenwet) handelt over sociale, fiscale en economische maatregelen.
In tijden van een sociale, economische of financiële crisis kan het Federaal Parlement middels een volmachtenwet aan de Federale Regering op een uitdrukkelijke en ondubbelzinnige wijze de bevoegdheid geven om in nauwkeurig en limitatief omschreven materies en voor een welbepaalde en beperkte periode wetgevend op te treden via volmachtenbesluiten, onverminderd de supranationale en internationale normen en de verdeling van de bevoegdheden tussen de federale overheid, de Gemeenschappen en de Gewesten.
Een geldig genomen volmachtenbesluit kan bestaande wetten wijzigen, aanvullen of opheffen. Is de geldigheidsduur van de opdrachtwet verstreken, dan kan een volmachtenbesluit enkel nog door de wetgever worden gewijzigd. De geldigheid van de COVID-I en II volmachtenwetten vervalt na 3 maanden vanaf hun inwerkingtreding. Covid-I en Covid-II traden allebei in werking op de dag van hun publicatie in het Belgisch Staatsblad, namelijk 30 maart 2020, waardoor hun geldigheidsduur wordt beperkt tot en met 30 juni 2020. Geen van beide wetten voorziet in de mogelijkheid tot verlenging, hoewel dit met een nieuwe volmachtenwet mogelijk kan zijn. De verlenging kan dus enkel door het Parlement worden toegekend.
Een volmachtenwet kan ook vereisen dat de volmachtenbesluiten die de regering neemt, worden bekrachtigd door het Parlement, en dat binnen een welbepaalde en relatief korte termijn. Wanneer de volmachtenbesluiten genomen op grond van de volmachtenwet niet tijdig door het Parlement werden bekrachtigd, verliezen ze hun geldigheid en worden ze geacht nooit uitwerking te hebben gehad. De COVID-I en II volmachtenwetten voorzien inderdaad in een bekrachtiging van de volmachtenbesluiten door het Parlement, en dit binnen het jaar na hun inwerkingtreding. Bij gebrek aan een dergelijke bekrachtiging bepalen de COVID-I en II volmachtenwetten uitdrukkelijk dat de niet-bekrachtigde volmachtenbesluiten geacht worden nooit uitwerking hebben gehad.
Volmachtenbesluiten kunnen worden uitgevaardigd zonder de normale adviesprocedures te volgen, en kunnen bovendien terugwerkende kracht hebben. De COVID-I en II volmachtenwetten voorzien beide dat de volmachtenbesluiten zo nodig een terugwerkende kracht kunnen hebben, die echter niet verder kan teruggaan dan 1 maart 2020.
Aangezien een volmachtenwet bestaande wetgeving kan wijzigen, is de toetsing door hoven en rechtbanken beperkt tot een controle of de regering binnen de bevoegdheidstoekenning van de volmachtenwet is gebleven en of de voorgeschreven formaliteiten werden nageleefd.
Volmachtenbesluiten kunnen niet voor het Grondwettelijk Hof worden aangevochten en hun nietigverklaring moet voor de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State worden gevorderd. Eens bekrachtigd door een wet heeft alleen nog het Grondwettelijk Hof de rechtsmacht zich over de wettigheid van die bekrachtigingswet uit te spreken.
Om te kunnen reageren op de COVID-19-pandemie mag de regering op grond van de COVID-I-volmachtenwet maatregelen nemen om de bevoegdheid, de werking en de rechtspleging, met inbegrip van de bij wet bepaalde termijnen, van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de administratieve rechtscolleges, aan te passen teneinde de goede werking van deze instanties en in het bijzonder de continuïteit van de rechtsbedeling en hun andere opdrachten te garanderen.
Daarnaast kan de regering op grond van de COVID-II-volmachtenwet alle maatregelen nemen die zij nodig vindt:
- om de verdere verspreiding van COVID-19 tegen te gaan;
- om de nodige logistieke capaciteit en opvangcapaciteit, met inbegrip van de bevoorradingszekerheid te vrijwaren;
- om steun te bieden aan, of beschermende maatregelen te nemen voor de getroffen financiële sectoren, de economische sectoren, de profit- en de non-profitsector, de bedrijven en de huishoudens;
- om de continuïteit van de economie, de financiële stabiliteit van het land en de marktwerking te garanderen en om de consument te beschermen;
- om aanpassingen door te voeren in het arbeidsrecht en in het sociaalzekerheidsrecht;
- om de wettelijke termijnen te schorsen of te verlengen, en
- om de goede werking van de rechterlijke instanties te verzekeren, zowel in burgerlijke, als in strafzaken. De regering kan dus onder meer de organisatie van de hoven en rechtbanken en van de bevoegdheid en de rechtspleging wijzigen, ingrijpen in de organisatie van de gerechtsdeurwaarders of notarissen of de regels van de voorlopige hechtenis aanpassen,
De regering krijgt ook de bevoegdheid om zich te schikken naar de beslissingen die de Europese Unie neemt in het kader van de Europese gezamenlijke aanpak van de coronacrisis.De ruime bevoegdheden die de regering thans heeft op grond van de COVID-II-volmachtenwet kent twee beperkingen:
- De volmachtenbesluiten mogen geen afbreuk doen aan de koopkracht van de gezinnen en aan de bestaande sociale bescherming; én
- De volmachtenbesluiten mogen niet raken aan de socialezekerheidsbijdragen, de belastingen en de andere taksen en rechten.
De eerste volmachtenbesluiten worden spoedig verwacht.
(*1) Wet van 27 maart 2020 die machtiging verleent aan de Koning om maatregelen te nemen in de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 (I), BS 30 maart 2020.
(*2) Wet van 27 maart 2020 die machtiging verleent aan de Koning om maatregelen te nemen in de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 (II), BS 30 maart 2020.
Wenst u hier meer informatie over, aarzel dan niet om contact op te nemen met Prof. Dr. Kristof Uytterhoeven of mr. Jochen Ooms.
Auteur: Michel Fransen