Sinds het nieuwe boek XX van het Wetboek Economisch recht in voege trad, werd er niet meer gesproken over het begrip handelaar, maar over een onderneming. Artikel I.1, 1° WER bepaalt dat ieder natuurlijk persoon die een zelfstandige activiteit uitoefent gekwalificeerd wordt als een onderneming. Zo ook wordt iedere rechtspersoon en iedere organisatie zonder rechtspersoonlijkheid beschouwd als een onderneming.
Maar wat met de bestuursmandaten die door een natuurlijk persoon worden uitgeoefend? Worden deze automatisch beschouwd als een onderneming?
Het antwoord is jammer genoeg niet éénduidig, doch heeft dit grote gevolgen in geval van een faillissement. Door niet meer te spreken over het begrip handelaar, maar in plaats daarvan over een onderneming is de wetgever het toepassingsgebied van een faillissement gevoelig gaan uitbreiden.
Bovenstaande definitie (art. I.1.1°, eerste lid, (a) WER) bestaat voornamelijk uit twee hoofdbestanddelen, namelijk:
- Zelfstandigheid
- Beroepsactiviteit
“Zelfstandigheid” kunnen we plaatsen tegenover “in dienstverband”. Indien men werkzaam is in dienstverband kan men niet spreken over een onderneming. Men wordt dan geacht een werknemer te zijn, zodat men niet valt onder het toepassingsgebied van ondernemer.Bij het begrip “beroepsactiviteit” staat het begrip duurzaamheid centraal. De beroepsactiviteit dient immers op een duurzame manier te worden uitgeoefend. Is dit niet het geval, dan kan men hier niet spreken van een onderneming. Een activiteit die louter kadert in het normale beheer van het persoonlijk vermogen van een natuurlijke persoon geldt niet als een zelfstandige beroepsactiviteit. In die zin wordt de loutere inschrijving op, verwerving van of aanhouden van aandelen, effecten of deelbewijzen in een vennootschap met rechtspersoonlijkheid door een natuurlijke persoon vermoed te kaderen in het normale beheer van zijn persoonlijk vermogen, zodat er ook hier geen sprake is van een kwalificatie als onderneming.
Een bestuurder wordt wettelijk verplicht om zijn bestuursmandaat op zelfstandige basis uit te oefenen. Het is met andere woorden niet mogelijk om dit in dienstverband te verrichten. Het zelfstandigheidscriterium is dus steeds voldaan. Het is echter moeilijker om na te gaan of een bestuursmandaat steeds een beroepsactiviteit inhoudt. De moeilijkheid van dit begrip zit erin dat de wetgever dit begrip niet heeft gedefinieerd. Maatstaven hiervoor zijn o.a. de regelmaat, de frequentie, de organisatie en de duurzaamheid van de activiteit.
Als we de rechtspraak hieromtrent bekijken, is er heel wat discussie.
Een strekking in de rechtspraak stelt dat, om te kunnen spreken van een beroepsactiviteit, het mandaat nodig is om te voorzien in de bestuurder zijn levensonderhoud of inkomen.
Een andere strekking binnen de rechtspraak legt dan weer een bijkomende voorwaarde op, namelijk dat de bestuurder enkel als een onderneming kan worden aanzien indien er goederen of diensten worden aangeboden op een markt.
Nog andere rechtspraak legt dan weer de nadruk op het feit of er al dan niet een specifieke organisatiestructuur werd opgezet. Hierbij werd gekeken of het mandaat op een gestructureerde en stabiele wijze werd uitgevoerd of niet.
We kunnen concluderen dat indien het mandaat bezoldigd wordt uitgeoefend en deze bezoldiging wordt gebruikt om in de bestuurder zijn levensonderhoud te voorzien, dat de bestuurder wordt gekwalificeerd als een onderneming.
Indien er in de statuten of in het benoemingsbesluit niets wordt bepaald over de bezoldiging van de bestuurder, neemt het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen aan dat het mandaat bezoldigd wordt uitgevoerd.
Deze criteria gelden ook voor de vaste vertegenwoordiger van een rechtspersoon. Er dient dan wel te worden gekeken naar de verhouding rechtspersoon en vaste vertegenwoordiger, aangezien er geen contractuele band bestaat met de bestuurde rechtspersoon. Het is hier echter wel mogelijk dat er tussen de vaste vertegenwoordiger en de rechtspersoon een arbeidsrelatie bestaat. In dat geval is er dus niet voldaan aan de eerste voorwaarde van zelfstandigheid en dient er dus niet verder worden gekeken.
Zoals reeds eerder besproken, heeft het feit of men al dan niet als onderneming wordt gekwalificeerd gevolgen om in faling te kunnen gaan en kwijtschelding te kunnen krijgen van schulden. Over het algemeen gesproken wordt aanvaard dat een bestuurder of zaakvoerder als onderneming wordt gekwalificeerd, zodat zij ook failliet kunnen gaan.
Als keerzijde van de medaille van het verruimde ondernemingsbegrip zal de gefailleerde de inkomsten die hij na de faillietverklaring verwerft en die niet voortkomen uit een oorzaak van voor het faillissement, kunnen behouden. Bovendien kan de gefailleerde al tijdens het faillissement de kwijtschelding van zijn schulden aanvragen, zodat de gefailleerde niet meer gehouden is om de schulden te betalen die overblijven na het ten gelde maken van het actief.
Voor al uw vragen kan u steeds onze specialisten Kristiaan Caluwaerts, Federico Wuyts of Stefanie Van den Bosch contacteren.